Rekolonisatie na zandwinning

gewimperde zwemkrab-MHaaksma

Rekolonisatie na zandwinning

Na zandwinning is de bodem als het ware ‘dood’: alle levende organismen zijn weggenomen samen met het gewonnen zand. Organismen zullen opnieuw hun weg moeten vinden en zich vestigen op de 'kale' bodem. Dit heet 'rekolonisatie'. Hoe dit gaat, hoe snel dit gaat, welke organismen eerst zullen arriveren en welke later, en onder invloed van welke omgevingsfactoren dit proces verloopt: dat zijn de kernvragen van dit onderzoek.

Om deze vragen te kunnen beantwoorden voeren we allereerst een onderzoek uit waarbij verschillende, in het verleden gewonnen zandwingebieden worden bekeken. Hiermee krijgen we voor elk gebied een idee van de rekolonisatie-status na een bepaald aantal jaren. Daarnaast bekijken we zogenaamde referentie gebieden: gebieden die zoveel mogelijk lijken op de ‘impact gebieden’ maar waar geen zandwinning heeft plaatsgevonden. Hiermee controleren we of er andere (natuurlijke) processen hebben plaatsgevonden die de rekolonisatie mogelijk hebben beïnvloed. Gezamenlijk bekeken levert deze survey informatie op over de duur van de rekolonisatie op langere termijn.

Nieuwe zandwingebieden

Het tweede deel van dit onderzoek richt zich op één of twee gebieden waar nog niet eerder zand is gewonnen. Allereerst bekijken we deze gebieden voordat er zand wordt gewonnen. Daarna bemonsteren we deze gebieden op verschillende momenten opnieuw. Hiermee krijgen we een meer gedetailleerd beeld van het proces van rekolonisatie in de tijd.

Happen en schaven

De geselecteerde zandwin- en referentiegebieden worden bemonsterd op bodemdieren en omgevingsfactoren (abiotiek). Hierbij worden met een boxcorer bodemhappen genomen om kleinere in de bodem levende organismen te vangen. Met een bodemschaaf worden er daarnaast ‘tracks’ genomen  om de grotere en meer oppervlakkig levende organismen te vangen. Tracks zijn lijnvormige monsters van ~100m waarbij een laagje van de bodem wordt afgeschaafd. Tegelijkertijd worden metingen gedaan van de omgeving, bijvoorbeeld sediment monsters om de korrelgrootte verdeling te kunnen bepalen, de bodemdiepte en het zuurstofgehalte van het water.

Alle gevangen organismen worden in het laboratorium bekeken, geteld, op naam gebracht en gewogen. Samen met de gegevens van de omgevingsfactoren, kunnen er vervolgens conclusies getrokken worden over welke soorten wanneer in welk gebied voorkomen en hoe ze beïnvloed worden de omgevingsfactoren.